Uitgebreide religiometer Willy Spaanbroek
In haar boek ‘beminde ongelovigen’ lanceerde Anne Provoost een ‘religiometer’ om de gradatie van gelovigheid te omschrijven.
Onze humanistische afdeling ‘Atheistisch Platform’ ontwikkelde daarop een ‘atheometer’.
Ik was van oordeel dat beide meters nogal mager waren: Provoost maakte haar indeling op basis van één criterium (‘hoe ziet u het universum’?), onze atheometer was iets lijverig maar niet alle criteria werden in elke gradatie beschreven.
Daarom heb ik die atheometer uitgebreid naar 5 criteria en daar meteen een reeks enquêtevragen aan verbonden.
De beschrijving én enquête van deze atheometer vinden jullie in deze rubriek.
Nu heb ik op basis van de religiometer van Anne Provoost een soortgelijk ontwerp gemaakt voor een uitgebreide enquête in verband met de gradatie van religiositeit, eveneens met vijf criteria.
We beperken ons tot volgende gradaties van religiositeit:
Net als bij de atheometer dienen we de opmerking te maken dat men dikwijls naar een andere gradatie van religiositeit wordt verwezen naargelang het criterium.
A.Waarschijnlijkheid van het bestaan van goden
1. Ik geloof in een bovennatuurlijke kracht die ik ‘God’ noem. Die god staat buiten de materie en kan van alles zijn, is gewoon een aanwezigheid, meer is er niet van bekend.
2. Volgens mij bestaat er wel een god, maar die heeft zijn interesse in ons al verloren en ik betwijfel zijn Almacht (apathisch agnosticisme).
3. Die bovennatuurlijke God bezit menselijke kenmerken en is een aandachtige verpersoonlijkte aanwezigheid. Hij kent liefde, teleurstelling, hoop en weet alles over mij, maar is volstrekt onmachtig.
4. God is meer dan een aandachtige en verpersoonlijkte aanwezigheid. Hij heeft ook plannen met mij, die niet altijd even doorgrondelijk zijn.
5. Het is zeer waarschijnlijk dat er een god bestaat, dus beschouw ik mij als Gelovige
6. Ik ben 100% zeker dat er een god bestaat. Ik geloof dat niet, ik weet dat zeker.
B.Invloed van mijn religiositeit op mijn gedrag
1. Alhoewel we nooit zeker kunnen weten of er een god of opperwezen bestaat, hou ik er tijdens mijn leven wel rekening mee dat er waarschijnlijk ‘iets hogers’ zou bestaan. Er moet toch ‘iets’ zijn.
2. Omdat het is zeer waarschijnlijk is dat er een god bestaat, gedraag ik mij dan ook alsof zijn bestaan een feit is.
3. Ik zie mij als onderdaan van god verplicht om zijn leer en persoon met veel overtuiging met woorden te verdedigen.
4. God zet mij mee in om zijn wetten en regels te openbaren, toe te lichten, te implementeren en zelfs af te dwingen. Ik ben zijn inzetbaar instrument want God kan zijn doelstellingen op aarde alleen door de mens bereiken.
5. Ik zie mij als gelovige en onderdaan van god verplicht om zijn leer en persoon met veel overtuiging met woorden en daden te verdedigen.
6. Het is mijn levensdoel om voor mijn geloof te strijden en ongelovigen te bekeren of zelfs uit te schakelen indien ze mijn geloof aanvallen.
C.Invloed van religie op de samenleving
1. Gelovigen moeten het recht hebben om hun religie te belijden, maar zonder de samenleving daarmee te belasten. Religie beleef je het best in besloten kring met je geloofsgenoten.
2. God heeft plannen met de wereld en alle mensen, of ze nu gelovig zijn of niet. Niets gebeurt zonder zijn betrokkenheid. Op die manier oefent hijzelf invloed uit om de samenleving.
3. Uit de plannen en doelstellingen die God omschrijft, zijn regels en wetten af te leiden die vooral de menselijke ethiek betreffen. Aan het wel of niet naleven van die wetten zijn sancties verbonden, ook voor wie de voorgeschreven visie op het universum niet aanvaardt.
4. De samenleving dient aan gelovigen voldoende mogelijkheden te geven om hun religie te praktiseren voor zover het de vrijheid van andersdenkenden niet inperkt.
5. De samenleving dient voor gelovigen alle faciliteiten te voorzien die nodig zijn om hun religie te praktiseren, ook al gaat dit soms tegen de belangen van on- of andersgelovigen in.
6. Mensen die andere religies aanhangen of zelfs ongelovig zijn hebben geen of een verkeerde moraal en zijn daarom minderwaardig en onbetrouwbaar. Daarom mogen zij ook geen enkel beletsel vormen tegen het praktiseren van mijn religie.
D.De intensiteit van mijn religieuze beleving
1. Ik bezoek alleen een gebedshuis bij bijzondere gelegenheden en zelden of nooit volg ik dan de voorgeschreven rituelen. Ik doe dat vooral uit respect voor de betrokkenen en bid zelden of nooit thuis.
2. Ik bezoek alleen een gebedshuis bij bijzondere gelegenheden en soms volg ik dan de voorgeschreven rituelen. Ik bid zelden thuis.
3. Soms bezoek ik mijn gebedshuis, maar meestal alleen voor een bijzondere gelegenheid (huwelijk, begrafenis, e.d.). Als er een bepaalde reden voor is, bid ik ook thuis.
4. Ik bezoek wel eens mijn gebedshuis om een dienst te volgen, maar zeker niet volgens de voorgeschreven frequentie en regelmaat. Soms bid ik ook thuis.
5. Ik volg regelmatig diensten in mijn gebedshuis, maar niet noodzakelijk volgens de voorgeschreven frequentie. Meestal bid ik ook regelmatig thuis.
6. Ik volg de diensten in mijn gebedshuis regelmatig en met een frequentie volgens de voorgeschreven regels van mijn religie. Ik hou mij ook aan mijn gebeden thuis
E.Hoe diep gaat mijn geloof in religie
1. Natuurlijk geloof ik niet in de wonderen en alle verhalen die in de heilige boeken geschreven staan, maar religie biedt me wel een antwoord in het mysterie van het leven en betekent voor mij een morele leidraad, een moreel kompas.
2. De verhalen in de heilige boeken zijn voor een deel gestoeld op historische feiten, maar ze hebben vooral een morele allegorische betekenis. Ze hoeven dus niet altijd letterlijk worden genomen. Als het van pas komt neem ik die allegorische betekenis wel ter harte.
3. Ik geloof in het bestaan van een God en zijn religieuze voorschriften, maar kan mij niet altijd of slechts gedeeltelijk vinden in de standpunten en/of de attitude van het religieus instituut dat deze religie op aarde vertegenwoordigt. Ik beleid de voorschriften en rituelen met inbreng van mijn persoonlijke interpretatie.
4. Sommige verhalen in de heilige boeken zijn gedateerd en niet langer aanvaardbaar volgens de huidige tijdsgeest. We dienen ons te richten naar de teksten die nog wel moreel stroken met de actuele samenleving. Dergelijke teksten en rituelen volg ik dan ook trouw en naar beste vermogen.
5. De verhalen van de heilige boeken zijn letterlijk te nemen en niet vatbaar voor verschillende interpretaties. Ze kunnen hoogstens worden toegelicht door religieuze leiders. Ik volg dan ook trouw de meeste voorschriften en rituelen van mijn geloof.
6. De teksten van de heilige boeken zijn niet voor interpretatie vatbaar en dienen letterlijk te worden gevolgd. Ik gehoorzaam ze dan ook strikt en praktiseer trouw de opgelegde rituelen.
Onze humanistische afdeling ‘Atheistisch Platform’ ontwikkelde daarop een ‘atheometer’.
Ik was van oordeel dat beide meters nogal mager waren: Provoost maakte haar indeling op basis van één criterium (‘hoe ziet u het universum’?), onze atheometer was iets lijverig maar niet alle criteria werden in elke gradatie beschreven.
Daarom heb ik die atheometer uitgebreid naar 5 criteria en daar meteen een reeks enquêtevragen aan verbonden.
De beschrijving én enquête van deze atheometer vinden jullie in deze rubriek.
Nu heb ik op basis van de religiometer van Anne Provoost een soortgelijk ontwerp gemaakt voor een uitgebreide enquête in verband met de gradatie van religiositeit, eveneens met vijf criteria.
We beperken ons tot volgende gradaties van religiositeit:
- AGNOSTEN
- IETSISTEN
- DEISTEN
- IMPLICIETE THEISTEN
- EXPLICIETE THEISTEN
- FUNDAMENTALISTISCHE THEISTEN
Net als bij de atheometer dienen we de opmerking te maken dat men dikwijls naar een andere gradatie van religiositeit wordt verwezen naargelang het criterium.
A.Waarschijnlijkheid van het bestaan van goden
1. Ik geloof in een bovennatuurlijke kracht die ik ‘God’ noem. Die god staat buiten de materie en kan van alles zijn, is gewoon een aanwezigheid, meer is er niet van bekend.
2. Volgens mij bestaat er wel een god, maar die heeft zijn interesse in ons al verloren en ik betwijfel zijn Almacht (apathisch agnosticisme).
3. Die bovennatuurlijke God bezit menselijke kenmerken en is een aandachtige verpersoonlijkte aanwezigheid. Hij kent liefde, teleurstelling, hoop en weet alles over mij, maar is volstrekt onmachtig.
4. God is meer dan een aandachtige en verpersoonlijkte aanwezigheid. Hij heeft ook plannen met mij, die niet altijd even doorgrondelijk zijn.
5. Het is zeer waarschijnlijk dat er een god bestaat, dus beschouw ik mij als Gelovige
6. Ik ben 100% zeker dat er een god bestaat. Ik geloof dat niet, ik weet dat zeker.
B.Invloed van mijn religiositeit op mijn gedrag
1. Alhoewel we nooit zeker kunnen weten of er een god of opperwezen bestaat, hou ik er tijdens mijn leven wel rekening mee dat er waarschijnlijk ‘iets hogers’ zou bestaan. Er moet toch ‘iets’ zijn.
2. Omdat het is zeer waarschijnlijk is dat er een god bestaat, gedraag ik mij dan ook alsof zijn bestaan een feit is.
3. Ik zie mij als onderdaan van god verplicht om zijn leer en persoon met veel overtuiging met woorden te verdedigen.
4. God zet mij mee in om zijn wetten en regels te openbaren, toe te lichten, te implementeren en zelfs af te dwingen. Ik ben zijn inzetbaar instrument want God kan zijn doelstellingen op aarde alleen door de mens bereiken.
5. Ik zie mij als gelovige en onderdaan van god verplicht om zijn leer en persoon met veel overtuiging met woorden en daden te verdedigen.
6. Het is mijn levensdoel om voor mijn geloof te strijden en ongelovigen te bekeren of zelfs uit te schakelen indien ze mijn geloof aanvallen.
C.Invloed van religie op de samenleving
1. Gelovigen moeten het recht hebben om hun religie te belijden, maar zonder de samenleving daarmee te belasten. Religie beleef je het best in besloten kring met je geloofsgenoten.
2. God heeft plannen met de wereld en alle mensen, of ze nu gelovig zijn of niet. Niets gebeurt zonder zijn betrokkenheid. Op die manier oefent hijzelf invloed uit om de samenleving.
3. Uit de plannen en doelstellingen die God omschrijft, zijn regels en wetten af te leiden die vooral de menselijke ethiek betreffen. Aan het wel of niet naleven van die wetten zijn sancties verbonden, ook voor wie de voorgeschreven visie op het universum niet aanvaardt.
4. De samenleving dient aan gelovigen voldoende mogelijkheden te geven om hun religie te praktiseren voor zover het de vrijheid van andersdenkenden niet inperkt.
5. De samenleving dient voor gelovigen alle faciliteiten te voorzien die nodig zijn om hun religie te praktiseren, ook al gaat dit soms tegen de belangen van on- of andersgelovigen in.
6. Mensen die andere religies aanhangen of zelfs ongelovig zijn hebben geen of een verkeerde moraal en zijn daarom minderwaardig en onbetrouwbaar. Daarom mogen zij ook geen enkel beletsel vormen tegen het praktiseren van mijn religie.
D.De intensiteit van mijn religieuze beleving
1. Ik bezoek alleen een gebedshuis bij bijzondere gelegenheden en zelden of nooit volg ik dan de voorgeschreven rituelen. Ik doe dat vooral uit respect voor de betrokkenen en bid zelden of nooit thuis.
2. Ik bezoek alleen een gebedshuis bij bijzondere gelegenheden en soms volg ik dan de voorgeschreven rituelen. Ik bid zelden thuis.
3. Soms bezoek ik mijn gebedshuis, maar meestal alleen voor een bijzondere gelegenheid (huwelijk, begrafenis, e.d.). Als er een bepaalde reden voor is, bid ik ook thuis.
4. Ik bezoek wel eens mijn gebedshuis om een dienst te volgen, maar zeker niet volgens de voorgeschreven frequentie en regelmaat. Soms bid ik ook thuis.
5. Ik volg regelmatig diensten in mijn gebedshuis, maar niet noodzakelijk volgens de voorgeschreven frequentie. Meestal bid ik ook regelmatig thuis.
6. Ik volg de diensten in mijn gebedshuis regelmatig en met een frequentie volgens de voorgeschreven regels van mijn religie. Ik hou mij ook aan mijn gebeden thuis
E.Hoe diep gaat mijn geloof in religie
1. Natuurlijk geloof ik niet in de wonderen en alle verhalen die in de heilige boeken geschreven staan, maar religie biedt me wel een antwoord in het mysterie van het leven en betekent voor mij een morele leidraad, een moreel kompas.
2. De verhalen in de heilige boeken zijn voor een deel gestoeld op historische feiten, maar ze hebben vooral een morele allegorische betekenis. Ze hoeven dus niet altijd letterlijk worden genomen. Als het van pas komt neem ik die allegorische betekenis wel ter harte.
3. Ik geloof in het bestaan van een God en zijn religieuze voorschriften, maar kan mij niet altijd of slechts gedeeltelijk vinden in de standpunten en/of de attitude van het religieus instituut dat deze religie op aarde vertegenwoordigt. Ik beleid de voorschriften en rituelen met inbreng van mijn persoonlijke interpretatie.
4. Sommige verhalen in de heilige boeken zijn gedateerd en niet langer aanvaardbaar volgens de huidige tijdsgeest. We dienen ons te richten naar de teksten die nog wel moreel stroken met de actuele samenleving. Dergelijke teksten en rituelen volg ik dan ook trouw en naar beste vermogen.
5. De verhalen van de heilige boeken zijn letterlijk te nemen en niet vatbaar voor verschillende interpretaties. Ze kunnen hoogstens worden toegelicht door religieuze leiders. Ik volg dan ook trouw de meeste voorschriften en rituelen van mijn geloof.
6. De teksten van de heilige boeken zijn niet voor interpretatie vatbaar en dienen letterlijk te worden gevolgd. Ik gehoorzaam ze dan ook strikt en praktiseer trouw de opgelegde rituelen.