Het activisme van UNIA ondermijnt zijn geloofwaardigheid Jurgen Slembrouck
De Brusselse vervoersmaatschappij MIVB werd onlangs, op 3 mei 2021, door de Franstalige Arbeidsrechtbank van Brussel veroordeeld omdat ze een sollicitante tot tweemaal toe niet had aangeworven voor een administratieve functie. De vrouw in kwestie had tijdens de sollicitatie te kennen gegeven dat ze ook tijdens de werkuren haar hoofddoek zou dragen. Voor de rechtbank, daarin onder andere bijgestaan door het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia, voerde de sollicitante aan dat de baan haar daarom was geweigerd. Met succes, de rechter oordeelde dat de MIVB zich schuldig had gemaakt aan rechtstreekse discriminatie op basis van geloofsovertuiging en aan onrechtstreekse discriminatie op basis van gender. Bovenop deze veroordeling moet de MIVB de vrouw ook nog een schadevergoeding van 50 920 euro betalen ter compensatie van de gederfde inkomsten. De MIVB beraadt zich en overweegt om tegen het vonnis in beroep te gaan.
_Sterke neutraliteit
Niet voor het eerst speelt Unia een prominente rol in een rechtszaak die in wezen gaat over de vraag of het voor werkgevers legitiem is om in hun personeelsbeleid een model van sterke neutraliteit te gebruiken. Een dergelijk model houdt in dat werknemers tijdens het werk geen tekens mogen dragen die uitdrukking geven aan hun levensbeschouwelijke, filosofische of politieke overtuiging. In een model van zwakke neutraliteit is dat wel toegestaan. Beide modellen hebben troeven en naar de buitenwereld wordt de indruk gewekt dat ze voor Unia evenwaardig zijn. In de praktijk echter verdedigt Unia slechts één model. In tal van rechtszaken waar Unia als partij is opgetreden of waarbij het gevraagd werd om instellingen te begeleiden, koos het zonder uitzondering voor een model van zwakke neutraliteit. Ook in deze zaak was dat het geval.
Toen in 2019 de klacht aanhangig werd gemaakt, twitterde de Franstalige co-directeur van Unia, Patrick Charlier, bijvoorbeeld het volgende: 'Unia défend la neutralité des actes (et non des apparances), c'est-à-dire que les agents doivent traiter chacun de manière égale'. Enkel de dienstverlening moet dus voor Unia neutraal zijn, het voorkomen van de ambtenaar niet. Zou dat ook gelden wanneer die ambtenaar een T-shirt draagt met daarop: 'Sinds 1302 Schild en Vrienden' of een Mohammed-cartoon?
Van een onafhankelijke interfederale instelling mag je verwachten dat die zich onpartijdig opstelt, dat ze de verschillende neutraliteitsmodellen een faire kans geeft en zonder vooroordelen hun merites onderzoekt. Dat doet het gelijkekansencentrum niet. Eigenlijk gedraagt het centrum zich als een politieke partij. Unia is immers duidelijk ideologisch gedreven, het dringt een multiculturalistische visie op. Het verschil met een politieke partij is echter dat je voor het beleid van Unia niet kan stemmen. Het centrum kan zo zijn stempel drukken op tal van hete hangijzers zonder dat de burger inspraak heeft. Het is bijzonder problematisch dat uitgerekend een instelling die over discriminatie moet waken en dus een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid draagt, zich in een zaak van algemeen belang zo eenzijdig opstelt.
_Vingerwijzing
In een belangwekkende en vergelijkbare zaak, Samira Achbita tegen nv G., laakte ook de rechter dit activisme. De zaak betrof een receptioniste die een hoofddoek wou dragen en ontslagen werd omdat dat niet strookte met het neutraliteitsbeleid van de private onderneming waarvoor ze werkte. Na een juridische procedureslag die tot bij het Europees Hof van Justitie leidde, werd vastgesteld dat er van directe discriminatie geen sprake was. Ook van indirecte discriminatie op grond van levensbeschouwing was er volgens het Arbeidshof Gent geen sprake. In zijn arrest stelde het Arbeidshof vast dat Achbita en Unia het 'actief pluralisme' aanhangen en maakte duidelijk dat 'het deze partijen (en in elk geval aan een openbare instelling als het lnterfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme) in geen geval toekomt om deze filosofie aan de nv G. (en meteen aan elke andere werkgever) op te dringen en op deze wijze te bepalen welk bedrijfsimago zij als legitiem mag (mogen) aanzien. Nog minder kunnen de appellanten aan de rechter vragen om een werkgever te sanctioneren die om legitieme redenen oordeelt voor een neutraliteitspolitiek te moeten opteren'. Als vingerwijzing kan dat tellen.
Het activisme van Unia valt te betreuren. Daardoor draagt het centrum immers bij aan wat het wil bestrijden. Unia voedt de identitaire polarisatie door van zijn bevoorrechte positie gebruik te maken om een multiculturalistische visie op te dringen. Op die manier ondergraaft het de eigen geloofwaardigheid en het draagvlak voor een diverse samenleving. Allicht is dat de reden waarom de Vlaamse regering besloten heeft om zich uit Unia terug te trekken en een eigen gelijkekansencentrum op te richten. Of dat voor de strijd tegen discriminatie uiteindelijk een goede zaak is, valt af te wachten.
In zekere zin is het een manier om de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen. Politici horen over deze kwestie een breed maatschappelijk debat te houden en een duurzame politieke consensus te zoeken die de sociale cohesie versterkt. Daarbij zal men hopelijk vaststellen dat het in sommige omstandigheden gepast is om intercultureel respect te betuigen door, in de overheidssfeer, de eigen levensbeschouwelijke overtuiging voor zich te houden. Soms moet je de vrijheid beperken om haar mogelijk te maken.
(tekst oorspronkelijk gepubliceerd in De Standaard, 10 mei 2021)
KWINTESSENS
-
_Jurgen Slembrouck VRIJZINNIGE DIENST UA