Schurende relaties en wankele evenwichten in de Verenigde Staten
door Alain Vannieuwenburg
Bidden op het veld en LGBTQ-rechten als casus
“Be it enacted by General Assembly that no man shall be compelled to frequent or support any religious worship, place, or ministry whatsoever, nor shall be enforced, restrained, molested, or burthened in his body or goods, nor shall otherwise suffer on account of his religious opinions or belief, but that all men shall be free to profess, and by argument to maintain, their opinions in matters of Religion, and that the same shall in no wise diminish, enlarge or affect their civil capacities.” (Act for Establishing Religious Freedom, [31 October] 1785; https://founders.archives.gov/documents/Madison/01-08-02-0206)
Het Amerikaanse Hooggerechtshof
In oktober 2021 oordeelde het Hooggerechtshof in de zaak “Kennedy v. Bremerton School District” (www.supremecourt.gov/opinions/21pdf/21-418_i425.pdf) dat een voetbalcoach van een openbare middelbare school zich beroepen kon op Grondwet om na de wedstrijd op het veld te bidden. Een webdesigner kreeg dan weer gelijk in een zaak 303 “Creative llc et al. v. Elenis et al.” (www.supremecourt.gov/opinions/22pdf/21-476_c185.pdf) waarbij geweigerd werd, om religieuze redenen, een opdracht te aanvaarden. Beide uitspraken werden vergezeld van zogeheten dissenting opinions.
Stof genoeg ook voor het Pew Research Center (hierna PEW), een niet-partijgebonden denktank die het publiek informeert over attitudes en trends, om hier dieper op in te gaan.
Separation of Church and State
Net als in andere welvarende landen, is de religieuze betrokkenheid in de VS de afgelopen decennia sterk afgenomen. Sinds 1990 is het aandeel Amerikaanse volwassenen dat zich identificeert als atheïst, agnost of "niets in het bijzonder" gestegen van ongeveer 8% naar 29%. De projecties van het Pew Research Center (Pew Research Center, September, 2022, “Modeling the Future of Religion in America”) suggereren dat deze groep de komende decennia in aantal nog groeien zal en de christenen in de VS in aantal wellicht zal overtreffen.
Uit een recent onderzoek van PEW (Pew Research Center, Oct.28, 2021, “In U.S., Far More Support Than Oppose Separation of Church and State”) bleek ook dat er steun te vinden is voor meer kerk-Staat integratie en/of een zichtbaardere aanwezigheid van het christendom in het openbare leven. Een meerderheid van de Amerikanen blijft echter de Separation of Church and State te steunen en zich te verzetten tegen de pogingen om christelijke denominaties of een andere religie de status van officieel geloof van de VS te geven.
De voorbije maanden werd, zoals gesteld, het Hooggerechtshof een aantal malen gevat om delicate dossiers omtrent de relatie kerk en Staat te beoordelen. Bepaalde uitspraken zorgden voor verdeeldheid. Twee uitspraken met onderbouwde dissenting opinions worden onder de loep gelegd.
Bidden op het sportterrein van de onderwijsinstelling
De uitspraak van het Hooggerechtshof in de zaak “Kennedy v. Bremerton School District” waarbij de biddende coach gelijk kreeg veroorzaakte een schokgolf. Het Hof oordeelde 6-3 voor Kennedy en zei dat de coach (van de staat Washington) een grondwettelijk recht had om te bidden op de 50-yard-lijn. De conservatieve rechters waren in de meerderheid en de liberalen in de minderheid. De advocaten van de “Freedom From Religion Foundation”, die pleit voor de scheiding van kerk en Staat, blijven alert. Wat immers indien dit navolging krijgt in andere sporttakken, andere sectoren van de vrijetijdsbesteding en dito?
Een meerderheid van de Amerikaanse volwassenen keurt de beslissing van het Hooggerechtshof, volgens een nieuwe peiling van The Associated Press-NORC Center for Public Affairs Research (https://apnorc.org/projects/the-associated-press-norc-center-for-public-affairs-research/), goed. Uit deze peiling blijkt dat ongeveer 54% van de Amerikanen de uitspraak goedkeurt, 22% deze afkeurt en 23% geen mening heeft. Uit de enquête blijkt ook dat meerderheden te vinden zijn die van oordeel zijn dat toegestaan moet worden dat een coach een team leidt in gebed (60%), een speler een team leidt in gebed (64%) en een coach op het veld bidt, zonder het team te vragen om mee te doen (71%).
De coach in kwestie, Kennedy, begon in 2008 met coachen op Bremerton High bij Seattle. Hij bad aanvankelijk alleen aan het einde van de wedstrijd. Sommige leerlingen vervoegden hem en na verloop van tijd begon hij korte, inspirerende religieus getinte toespraken te houden. Uiteindelijk begon men ook te bidden in de kleedkamer. In 2015 vond het schoolbestuur het blijkbaar welletjes. Kennedy werd gevraagd hiermee te stoppen en dit uit bezorgdheid over een mogelijke rechtszaak over de rechten van studenten op het gebied van religieuze vrijheid. Kennedy stopte blijkbaar met het leiden van gebeden in de kleedkamer, maar wilde na wedstrijden blijven knielen en bidden op het veld. Dit alles werd op foto vastgelegd. Dit leidde uiteindelijk tot een “on hold” zetten van zijn opdracht als coach.
Rechters kregen het dossier doorgeschoven: hoe de religieuze en vrije meningsuiting van leraren en coaches in evenwicht brengen met de rechten van leerlingen om zich niet onder druk gezet te voelen om deel te nemen aan religieuze praktijken.
Het Hof oordeelde dat respect voor religieuze uitingen onmisbaar is voor het leven in een vrije en diverse Republiek, of die uitingen nu plaatsvinden in een gebedsruimte of op een veld, en of ze zich manifesteren door het gesproken woord of een gebogen hoofd. Hier probeerde, dixit het Hof, een overheidsinstantie een individu te straffen voor het deelnemen aan een korte, rustige, persoonlijke religieuze beleving “observance doubly protected by the Free Exercise and Free Speech Clauses of the First Amendment.” De Grondwet verplicht noch tolereert dit soort discriminatie.
De liberale rechters (in de minderheid) waren van oordeel er voldoende bewijs was om met redelijke zekerheid te stellen dat de gebeden op het middenveld een dwingend effect hadden op de leerlingen en Kennedy zo in staat werd gesteld zijn persoonlijke religieuze overtuigingen in een schoolevenement op te nemen en op te dringen.
In een dissenting opinion wordt gewezen op een trendbreuk. Sinds de zaak “Engel v. Vitale”, 370 U. S. 421 (1962), erkende het Hof immers consequent dat het ontoelaatbaar was dat schoolambtenaren een gebed zouden leiden. Dit toelaten raakt de kern van de grondwettelijke bescherming voor de religieuze vrijheid van studenten en hun ouders, zoals dit wordt belichaamd in het Eerste Amendement. Het Hof negeerde belangrijke informatie (ostentatieve en continuerende inbreuken op het schoolreglement) en opteerde voor een wel enge benadering. Deze beslissing bewijst scholen en de jonge burgers die zij dienen een slechte dienst, evenals aan de langdurige inzet van onze natie voor de scheiding van kerk en Staat. “I respectfully dissent” aldus rechter Sotomayor die er ook op wees dat het betrokken district de thuisbasis is van “Bahá’ís, Buddhists, Hindus, Jews, Muslims, Sikhs, Zoroastrians, and many denominations of Christians, as well as numerous residents who are religiously unaffiliated.”
Deze “dissidente” rechter wees erop dat overheidsneutraliteit in religieuze aangelegenheden belangrijk is en dit zeker in de context van openbare scholen, gezien de rol die openbare scholen spelen in de samenleving: “The public school is at once the symbol of our democracy and the most pervasive means for promoting our common destiny, ... [i]n no activity of the State is it more vital to keep out divisive forces than in its schools.”.
Opnieuw verwijzende naar eerdere uitspraken werd opgemerkt dat het openbare scholen niet toegelaten is tot “conveying or attempting to convey a message that religion or a particular religious belief is favored or preferred or otherwise endorsing religious beliefs.” Daar de Overheid en het onderwijs een zeker gezag en macht hebben dient coërcitie vermeden te worden daar “Children are particularly vulnerable to coercion...” gezien de “emulation of teachers as role models” en het feit dat er “susceptibility to peer pressure” mogelijk is. Onderstreept werd ook dat Kennedy een evenwicht had verbroken: “the interests of the teacher, as a citizen, in commenting upon matters of public concern and the interest of the State, as an employer, in promoting the efficiency of the public services it performs through its employees.” Zijn recht om te bidden op elk moment en op elke manier die hij wenst tijdens de uitoefening van zijn professionele taken is niet absoluut.
Voor de advocaten van de Freedom From Religion Foundation hadden de rechters te veel rekening gehouden met de rechten van de coach. Het evenwicht tussen de rechten van de leerlingen en deze van de coach was zoek.
Sinds de uitspraak werden nog enkele klachten ontvangen, waaronder een over een coach uit North Carolina die een gebedsdienst en een doop op het veld organiseert en verschillende over zogeheten “pregame-gebeden” op middelbare scholen in Alabama. Hoewel gering in aantal vreest men dat coaches die eerder voorzichtig handelden, na deze uitspraak wellicht worden aangemoedigd om Kennedy na te volgen. Schooldistricten kunnen de uitspraak van het Hooggerechtshof ook verkeerd interpreteren en dergelijke praktijken tolereren. Ander probleem kan zijn dat leerlingen misschien bang zullen zijn om deelname aan dergelijke gebedsdiensten te weigeren.
Sommige coaches vrezen dat spelers zich onder druk gezet kunnen voelen om te bidden om hun coach te behagen. Spelers moeten nu misschien tegen hun persoonlijke overtuigingen ingaan om hun positie in het team niet in gevaar te brengen. Problematisch kan het worden in de zeer diverse regio’s: wat als je in een bepaald team drie of vier verschillende religies hebt?
Diensten leveren verplicht - concurrerende rechten
Een ander opvallend vonnis was dat waarbij het Hooggerechtshof oordeelde over een zaak “Creative llc et al. v. Elenis et al.” waarbij een webdesigner weigerde te werken aan bruiloften van personen van hetzelfde geslacht. Het Hooggerechtshof besliste in het voordeel van een evangelische christelijke webdesigner uit Colorado.
De rechters, blijkbaar verdeeld (6-3), beslisten dat Lorie Smith, als creatieve professional, een recht op vrije meningsuiting heeft onder het Eerste Amendement van de Grondwet (dit garandeert de vrijheid van meningsuiting door het Congres te verbieden de pers of het recht van individuen om vrijuit te spreken, te beperken). Betrokkene kan dan ook weigeren “berichten” te onderschrijven waarmee ze het niet eens is. Als gevolg hiervan kan ze niet worden gestraft onder de antidiscriminatiewet van Colorado omdat zij weigert om websites voor homoparen te ontwerpen.
Deze uitspraak zou, aldus critici, andere eigenaren van vergelijkbare creatieve bedrijven in staat kunnen stellen om straf te ontlopen onder wetten in 29 staten die LGBTQ-rechten in openbare accommodaties in een of andere vorm beschermen. De overige 21 staten hebben geen wetten die LGBTQ-rechten expliciet beschermen in openbare accommodaties, hoewel sommige lokale gemeenten dat wel doen. Een rechter oordeelde dat het Eerste Amendement de Verenigde Staten ziet als een rijke en complexe plek, waar alle mensen vrij zijn om te denken en te spreken zoals ze willen, en dit niet zoals de Regering eist. Hij verwijs naar de zogeheten redelijke accommodatie: deze kunnen te ruim worden geïnterpreteerd
Smith, op religieuze gronden tegen het homohuwelijk, die een bedrijf runt dat websites ontwerpt, klaagde de staat in 2016 aan omdat ze zei dat ze klanten van bruiloften van het andere geslacht zou willen accepteren, maar verzoeken van paren van hetzelfde geslacht die dezelfde service willen, zou willen afwijzen.
Een rechter waarvan de mening afweek van de meerderheid die tot de beslissing heeft geleid (dissenting opinion) zei dat de uitspraak van de rechtbank gezien kon worden als een rem op de beweging voor vrijheid en gelijkheid voor gender en seksuele minderheden en had het over een aanfluiting van de wet. Men vergeleek de situatie van Smith met discriminatie waarbij restaurants zouden weigeren zwarte mensen binnen te bedienen, maar hen in staat zouden stellen om bestellingen op te halen bij een zijbalie, waardoor ze effectief als tweederangsburgers werden behandeld. De twee andere liberale rechters van het hof sloten zich beiden aan bij de “afwijkende mening” van hun collega. Zij merkten op dat jaren geleden het Hof de "algemene regel" erkende dat religieuze en filosofische bezwaren tegen het homohuwelijk ondernemers en andere actoren in de economie en in de samenleving niet toestaat om deze personen gelijke toegang tot goederen en diensten te ontzeggen. De wending is opmerkelijk: het Hof, voor het eerst in zijn geschiedenis, verleent een bedrijf dat openstaat voor het publiek een grondwettelijk recht om te weigeren mensen te bedienen. Nog intrigerender: “The Court also holds that the company has a right to post a notice that says, “no wedding websites will be sold if they will be used for gay marriages.”. Deze trend is verontrustend, immers in het hele land, merkt men een inperking van de rechten op vrijheid en gelijkheid voor gender- en seksuele minderheden. Pogingen tot inclusie worden beantwoord met “reactionary exclusion.” De Colorado Anti-Discrimination Act (CADA) is duidelijk: “… just as a business open to the public may not refuse to serve customers based on race, religion, or sexual orientation, so too the business may not hang a sign that says, ‘No Blacks, No Muslims, No Gays.’”. Het gaat dus om een inbreuk op een eenvoudig, maar krachtig sociaal contract: een bedrijf dat ervoor kiest om aan het publiek te verkopen, neemt de plicht op zich om het publiek te dienen zonder onrechtvaardige discriminatie.
De pleidooien in de zaak hebben de respectievelijke concurrerende rechten aan het licht gebracht: de advocaat van Smith zei dat de klacht van haar cliënt betrekking heeft op de boodschap die door haar werk wordt overgebracht en niet op de klanten. De advocaat-generaal van Colorado concludeerde dat door in het voordeel van Smith te beslissen, de rechtbank de deur zou openen voor discriminatie vanwege ras, religie of genderidentiteit.
De meningen van de Amerikanen over de zaak (vrijheid van mening en LGBT-rechten) waren verdeeld. Aanhangers van webdesigner Lorie Smith en tegenprotesters demonstreerden bij het gebouw van het Amerikaanse Hooggerechtshof in Washington.
Een meerderheid van de Amerikanen, volgens een nieuwe Pew Research Center-enquête (Freedom of speech and LGBT rights: Americans’ views of issues in Supreme Court case. www.pewresearch.org/short-reads/2023/06/14/) vindt dat bedrijfseigenaren moeten kunnen weigeren diensten te verlenen in situaties waarin het verstrekken van hen "ondersteuning kan suggereren voor overtuigingen over lesbische, homoseksuele, biseksuele of transgender (LGBT) kwesties" waartegen ze persoonlijke of religieuze bezwaren hebben.
Ook hier was door PEW in het verleden reeds onderzoek gedaan. Uit eerdere onderzoeken bleek het publiek eerder positief te staan t.o.v. legalisering van het homohuwelijk en brede steun voor een beleid gericht op het voorkomen van discriminatie van transgenders.
Deze enquête stelde de vraag of bedrijfseigenaren die bezwaar hebben tegen het leveren van diensten die overtuigingen over LGBT-kwesties kunnen suggereren - zoals een "ontwerper van trouwwebsites die bezwaren heeft tegen het homohuwelijk" - verplicht zouden moeten worden om deze diensten te verlenen of dit moesten kunnen weigeren.
Uit het onderzoek bleek nu echter dat 60% van de Amerikanen zegt dat bedrijfseigenaren geen diensten hoeven te verlenen als dit in strijd is met hun LGBT-overtuigingen. Ongeveer vier op de tien (38%) is dan weer van oordeel dat ondernemers verplicht zouden moeten worden om diensten te verlenen.
De resultaten werden bewerkt zodat de opvattingen per partij, per religie konden worden herkend.
Zogeheten “witte evangelische protestanten” bleken het meest waarschijnlijk voorstander te zijn van het recht van bedrijfseigenaren om diensten te kunnen weigeren die in strijd kunnen zijn met hun opvattingen over LGBT-kwesties.
Republikeinen en zg. Republikeinse onafhankelijken kiezen overweldigend de kant van ondernemers die bezwaar hebben tegen het verlenen van diensten in deze situaties (82% versus 17%). Met een kleinere marge (59% tot 40%) zeggen Democraten en zg. Democratische aanhangers dat ondernemers in deze gevallen diensten moeten verlenen.
De meningen verschillen echter Terwijl 83% van de blanke evangelische protestanten zegt dat bedrijfseigenaren diensten moeten kunnen weigeren, zegt slechts de helft van de “religieus niet-gelieerde” volwassenen hetzelfde.
Trends
Is er in de VS, meer steun dan tegenstand voor de Wall, dan zijn er, zoals gesteld, ook vele steunbetuigingen voor meer kerk-Staat integratie/penetratie, versta meer christendom in het openbaar leven.
Een onderzoek, (PEW, zie hiervoor), toonde brede steun voor het principe van scheiding van kerk en Staat, waarbij 69% van de Amerikanen zei dat de federale overheid nooit een officiële religie zou moeten erkennen en 54% zei dat men de scheiding van kerk en Staat desnoods zou moeten afdwingen. Op de vraag of steden en dorpen religieuze symbolen op het openbaar eigendom zouden mogen plaatsen waren de meningen verdeeld: 39% zei dat steden en dorpen dit zouden moeten mogen doen, 35% zei dat ze dat niet zouden moeten doen en 26% had geen mening of beantwoordde de vraag niet.
Sommige Amerikanen verlangen echter naar een meer uitgesproken religieus en expliciet christelijk land. 45% van de Amerikanen zegt dat de VS een “christelijke natie” zou moeten zijn: “But they hold differing opinions about what that phrase means, and two-thirds of U.S. adults say churches should keep out of politics.”. Zo zijn, drie op tien van oordeel dat het leraren op openbare scholen toegestaan zou moeten zijn om studenten te leiden in christelijke gebedsmomenten. Ongeveer een op de vijf (19 %) zegt dat de federale overheid moet stoppen met handhaven van de scheiding (kerk en Staat) en 18 % stelt dat de Amerikaanse Grondwet door God is geïnspireerd. 15% gaat zo ver om te zeggen dat men de VS tot “christennatie” zou moeten verklaren (Pew Research Center, October 2022, “45% of Americans Say U.S. Should Be a 'Christian Nation'. www.pewresearch.org/religion/2022/10/27/45-of-americans-say-u-s-should-be-a-christian-nation/). Veel Amerikanen die zeggen dat de VS een “christelijke natie” moeten zijn, willen echter niet dat de federale overheid het officieel verklaart. Van degenen die willen dat de VS een “christelijke natie” is, zegt meer dan de helft dat de Bijbel de Amerikaanse wetten moet beïnvloeden en voorrang moet hebben op de wil van het volk. Er is sprake van een trend tot christelijk nationalisme.
De onderzoekers merken op dat steeds meer religieuze en politieke leiders het label “christelijk-nationalistisch” omarmen en dat sommigen betwisten dat de stichters een scheiding van kerk en Staat wilden. Toch hebben veel Amerikanen – waaronder de leiders van veel christelijke kerken – zich verzet tegen “christelijk nationalisme” en het een "gevaar" voor het land genoemd.
Een duidelijke meerderheid van de Amerikanen is dus niet eens met deze standpunten. Voor 67 % van de Amerikaanse volwassenen is het bijvoorbeeld overduidelijk dat de Grondwet door mensen is geschreven en dat deze hun visie weerspiegelt (en dus niet noodzakelijkerwijs Gods visie).
Uit de enquête blijkt ook dat christenen veel meer dan Joodse of religieus niet-gelieerde Amerikanen hun steun uitspreken voor de integratie van kerk en Staat. Diepgelovige christenen zijn ook vaker van oordeel dat de Grondwet door God werd geïnspireerd. Tezelfdertijd is het zo dat onder blanke evangelische protestanten en diepgelovige christenen niet iedereen dit standpunt deelt.
Traditie
Hiermee wordt een lange traditie verdergezet. Een traditie die zijn oorsprong vindt in de tekst van het Virginia Statute for Religious Freedom uit 1786 (Thomas Jefferson, “An Act for Establishing Religious Freedom,” January 16, 1786, Manuscript, Records of the General Assembly, Enrolled Bills, Record Group 78, Library of Virginia, Richmond, Virginia) waarbij o.a. gewaarborgd werd dat niemand gedwongen mocht worden om een religieuze eredienst, plaats of ceremonie te bezoeken of te steunen en bepaald werd dat alle mensen vrij zijn om hun godsdienst te belijden en hun mening over godsdienstzaken te geven.
And though we well know that this Assembly elected by the people for the ordinary purposes of Legislation only, have no power to restrain the acts of succeeding Assemblies constituted with powers equal to our own, and that therefore to declare this act irrevocable would be of no effect in law; yet we are free to declare, and do declare that the rights hereby asserted, are of the natural rights of mankind, and that if any act shall be hereafter passed to repeal the present or to narrow its operation, such act will be an infringement of natural right. (Act for Establishing Religious Freedom, [31 October] 1785)
De Virginia Statute for Religious Freedom had een belangrijke invloed op het zogeheten Eerste Amendement op de Amerikaanse Grondwet, in 1791 aangenomen. De wet die nu gewoonlijk het Virginia-statuut voor religieuze vrijheid wordt genoemd, begon eenvoudigweg als wetsvoorstel nr. 82, een wetsvoorstel voor het vestigen van religieuze vrijheid.
Bill No. 82 werd door het wetgevingsproces geleid door James Madison. Het wetsvoorstel werd sterk gesteund door religieuze dissidenten (voornamelijk presbyterianen en baptisten) die geleden hadden onder de dominante kerk in het koloniale Virginia en die religieuze vrijheid en een scheiding van kerk en Staat wensten. Jefferson vroeg dat het statuut een van de drie dingen zou zijn (met de Onafhankelijkheidsverklaring en de oprichting van de Universiteit van Virginia) die vermeld zouden worden op een gedenkteken dat na zijn dood werd opgericht.
Delicate evenwichten
Geen enkele godsdienst werd boven de andere geplaatst, het recht om elk geloof te praktiseren of om geen geloof te hebben behoren nu tot de fundamentele vrijheid voor alle Amerikanen. Dit is wat Jefferson bedoelde toen hij sprak over een "scheidingsmuur" tussen kerk en Staat.
Politiek gezien geloofde Jefferson dat de nieuwe natie deze religieuze vrijheid en scheiding van kerk en Staat nodig had. Hij zag godsdienstvrijheid als essentieel voor een goed functionerende republiek: zonder godsdienstvrijheid en een strikte scheiding van kerk en Staat dreigden “koningen, edelen en priesters” opnieuw een gevaarlijke aristocratie te creëren.
Het Eerste Amendement handelt over religie, meningsuiting, recht op vergadering en het recht om een verzoekschrift in te dienen. Het verbiedt het Congres om zowel de ene religie boven de andere te promoten alsook de religieuze beleving van een individu te beperken. Het garandeert ook het recht van burgers om vreedzaam samen te komen en een verzoekschrift in te dienen bij hun regering.
Rechtbanken hebben dit principe herhaaldelijk bevestigd. Zo oordeelde in 2014 het Hooggerechtshof in “Town of Greece v. Galloway” dat het een elementair First Amendment-principe is dat de Overheid haar burgers niet mag dwingen om een religie of de uitoefening ervan te ondersteunen of hieraan deel te nemen."
In de recentere “Trinity Lutheran-zaak” oordeelde het Hof dan weer dat het weigeren van een steun die andere wel kunnen krijgen, uitsluitend op grond van een religieuze identiteit, onaanvaardbaar was.
In deze zaak uit 2017, oordeelde het Hooggerechtshof dat een subsidie voor speelplaatsen weigeren, terwijl dergelijke tussenkomsten wel werden verstrekte aan andere scholen, de vrijheid van godsdienst schond die wordt gegarandeerd door de Free Exercise Clause van het Eerste Amendement van de Grondwet van de Verenigde Staten.
Te volgen.
“Be it enacted by General Assembly that no man shall be compelled to frequent or support any religious worship, place, or ministry whatsoever, nor shall be enforced, restrained, molested, or burthened in his body or goods, nor shall otherwise suffer on account of his religious opinions or belief, but that all men shall be free to profess, and by argument to maintain, their opinions in matters of Religion, and that the same shall in no wise diminish, enlarge or affect their civil capacities.” (Act for Establishing Religious Freedom, [31 October] 1785; https://founders.archives.gov/documents/Madison/01-08-02-0206)
Het Amerikaanse Hooggerechtshof
In oktober 2021 oordeelde het Hooggerechtshof in de zaak “Kennedy v. Bremerton School District” (www.supremecourt.gov/opinions/21pdf/21-418_i425.pdf) dat een voetbalcoach van een openbare middelbare school zich beroepen kon op Grondwet om na de wedstrijd op het veld te bidden. Een webdesigner kreeg dan weer gelijk in een zaak 303 “Creative llc et al. v. Elenis et al.” (www.supremecourt.gov/opinions/22pdf/21-476_c185.pdf) waarbij geweigerd werd, om religieuze redenen, een opdracht te aanvaarden. Beide uitspraken werden vergezeld van zogeheten dissenting opinions.
Stof genoeg ook voor het Pew Research Center (hierna PEW), een niet-partijgebonden denktank die het publiek informeert over attitudes en trends, om hier dieper op in te gaan.
Separation of Church and State
Net als in andere welvarende landen, is de religieuze betrokkenheid in de VS de afgelopen decennia sterk afgenomen. Sinds 1990 is het aandeel Amerikaanse volwassenen dat zich identificeert als atheïst, agnost of "niets in het bijzonder" gestegen van ongeveer 8% naar 29%. De projecties van het Pew Research Center (Pew Research Center, September, 2022, “Modeling the Future of Religion in America”) suggereren dat deze groep de komende decennia in aantal nog groeien zal en de christenen in de VS in aantal wellicht zal overtreffen.
Uit een recent onderzoek van PEW (Pew Research Center, Oct.28, 2021, “In U.S., Far More Support Than Oppose Separation of Church and State”) bleek ook dat er steun te vinden is voor meer kerk-Staat integratie en/of een zichtbaardere aanwezigheid van het christendom in het openbare leven. Een meerderheid van de Amerikanen blijft echter de Separation of Church and State te steunen en zich te verzetten tegen de pogingen om christelijke denominaties of een andere religie de status van officieel geloof van de VS te geven.
De voorbije maanden werd, zoals gesteld, het Hooggerechtshof een aantal malen gevat om delicate dossiers omtrent de relatie kerk en Staat te beoordelen. Bepaalde uitspraken zorgden voor verdeeldheid. Twee uitspraken met onderbouwde dissenting opinions worden onder de loep gelegd.
Bidden op het sportterrein van de onderwijsinstelling
De uitspraak van het Hooggerechtshof in de zaak “Kennedy v. Bremerton School District” waarbij de biddende coach gelijk kreeg veroorzaakte een schokgolf. Het Hof oordeelde 6-3 voor Kennedy en zei dat de coach (van de staat Washington) een grondwettelijk recht had om te bidden op de 50-yard-lijn. De conservatieve rechters waren in de meerderheid en de liberalen in de minderheid. De advocaten van de “Freedom From Religion Foundation”, die pleit voor de scheiding van kerk en Staat, blijven alert. Wat immers indien dit navolging krijgt in andere sporttakken, andere sectoren van de vrijetijdsbesteding en dito?
Een meerderheid van de Amerikaanse volwassenen keurt de beslissing van het Hooggerechtshof, volgens een nieuwe peiling van The Associated Press-NORC Center for Public Affairs Research (https://apnorc.org/projects/the-associated-press-norc-center-for-public-affairs-research/), goed. Uit deze peiling blijkt dat ongeveer 54% van de Amerikanen de uitspraak goedkeurt, 22% deze afkeurt en 23% geen mening heeft. Uit de enquête blijkt ook dat meerderheden te vinden zijn die van oordeel zijn dat toegestaan moet worden dat een coach een team leidt in gebed (60%), een speler een team leidt in gebed (64%) en een coach op het veld bidt, zonder het team te vragen om mee te doen (71%).
De coach in kwestie, Kennedy, begon in 2008 met coachen op Bremerton High bij Seattle. Hij bad aanvankelijk alleen aan het einde van de wedstrijd. Sommige leerlingen vervoegden hem en na verloop van tijd begon hij korte, inspirerende religieus getinte toespraken te houden. Uiteindelijk begon men ook te bidden in de kleedkamer. In 2015 vond het schoolbestuur het blijkbaar welletjes. Kennedy werd gevraagd hiermee te stoppen en dit uit bezorgdheid over een mogelijke rechtszaak over de rechten van studenten op het gebied van religieuze vrijheid. Kennedy stopte blijkbaar met het leiden van gebeden in de kleedkamer, maar wilde na wedstrijden blijven knielen en bidden op het veld. Dit alles werd op foto vastgelegd. Dit leidde uiteindelijk tot een “on hold” zetten van zijn opdracht als coach.
Rechters kregen het dossier doorgeschoven: hoe de religieuze en vrije meningsuiting van leraren en coaches in evenwicht brengen met de rechten van leerlingen om zich niet onder druk gezet te voelen om deel te nemen aan religieuze praktijken.
Het Hof oordeelde dat respect voor religieuze uitingen onmisbaar is voor het leven in een vrije en diverse Republiek, of die uitingen nu plaatsvinden in een gebedsruimte of op een veld, en of ze zich manifesteren door het gesproken woord of een gebogen hoofd. Hier probeerde, dixit het Hof, een overheidsinstantie een individu te straffen voor het deelnemen aan een korte, rustige, persoonlijke religieuze beleving “observance doubly protected by the Free Exercise and Free Speech Clauses of the First Amendment.” De Grondwet verplicht noch tolereert dit soort discriminatie.
De liberale rechters (in de minderheid) waren van oordeel er voldoende bewijs was om met redelijke zekerheid te stellen dat de gebeden op het middenveld een dwingend effect hadden op de leerlingen en Kennedy zo in staat werd gesteld zijn persoonlijke religieuze overtuigingen in een schoolevenement op te nemen en op te dringen.
In een dissenting opinion wordt gewezen op een trendbreuk. Sinds de zaak “Engel v. Vitale”, 370 U. S. 421 (1962), erkende het Hof immers consequent dat het ontoelaatbaar was dat schoolambtenaren een gebed zouden leiden. Dit toelaten raakt de kern van de grondwettelijke bescherming voor de religieuze vrijheid van studenten en hun ouders, zoals dit wordt belichaamd in het Eerste Amendement. Het Hof negeerde belangrijke informatie (ostentatieve en continuerende inbreuken op het schoolreglement) en opteerde voor een wel enge benadering. Deze beslissing bewijst scholen en de jonge burgers die zij dienen een slechte dienst, evenals aan de langdurige inzet van onze natie voor de scheiding van kerk en Staat. “I respectfully dissent” aldus rechter Sotomayor die er ook op wees dat het betrokken district de thuisbasis is van “Bahá’ís, Buddhists, Hindus, Jews, Muslims, Sikhs, Zoroastrians, and many denominations of Christians, as well as numerous residents who are religiously unaffiliated.”
Deze “dissidente” rechter wees erop dat overheidsneutraliteit in religieuze aangelegenheden belangrijk is en dit zeker in de context van openbare scholen, gezien de rol die openbare scholen spelen in de samenleving: “The public school is at once the symbol of our democracy and the most pervasive means for promoting our common destiny, ... [i]n no activity of the State is it more vital to keep out divisive forces than in its schools.”.
Opnieuw verwijzende naar eerdere uitspraken werd opgemerkt dat het openbare scholen niet toegelaten is tot “conveying or attempting to convey a message that religion or a particular religious belief is favored or preferred or otherwise endorsing religious beliefs.” Daar de Overheid en het onderwijs een zeker gezag en macht hebben dient coërcitie vermeden te worden daar “Children are particularly vulnerable to coercion...” gezien de “emulation of teachers as role models” en het feit dat er “susceptibility to peer pressure” mogelijk is. Onderstreept werd ook dat Kennedy een evenwicht had verbroken: “the interests of the teacher, as a citizen, in commenting upon matters of public concern and the interest of the State, as an employer, in promoting the efficiency of the public services it performs through its employees.” Zijn recht om te bidden op elk moment en op elke manier die hij wenst tijdens de uitoefening van zijn professionele taken is niet absoluut.
Voor de advocaten van de Freedom From Religion Foundation hadden de rechters te veel rekening gehouden met de rechten van de coach. Het evenwicht tussen de rechten van de leerlingen en deze van de coach was zoek.
Sinds de uitspraak werden nog enkele klachten ontvangen, waaronder een over een coach uit North Carolina die een gebedsdienst en een doop op het veld organiseert en verschillende over zogeheten “pregame-gebeden” op middelbare scholen in Alabama. Hoewel gering in aantal vreest men dat coaches die eerder voorzichtig handelden, na deze uitspraak wellicht worden aangemoedigd om Kennedy na te volgen. Schooldistricten kunnen de uitspraak van het Hooggerechtshof ook verkeerd interpreteren en dergelijke praktijken tolereren. Ander probleem kan zijn dat leerlingen misschien bang zullen zijn om deelname aan dergelijke gebedsdiensten te weigeren.
Sommige coaches vrezen dat spelers zich onder druk gezet kunnen voelen om te bidden om hun coach te behagen. Spelers moeten nu misschien tegen hun persoonlijke overtuigingen ingaan om hun positie in het team niet in gevaar te brengen. Problematisch kan het worden in de zeer diverse regio’s: wat als je in een bepaald team drie of vier verschillende religies hebt?
Diensten leveren verplicht - concurrerende rechten
Een ander opvallend vonnis was dat waarbij het Hooggerechtshof oordeelde over een zaak “Creative llc et al. v. Elenis et al.” waarbij een webdesigner weigerde te werken aan bruiloften van personen van hetzelfde geslacht. Het Hooggerechtshof besliste in het voordeel van een evangelische christelijke webdesigner uit Colorado.
De rechters, blijkbaar verdeeld (6-3), beslisten dat Lorie Smith, als creatieve professional, een recht op vrije meningsuiting heeft onder het Eerste Amendement van de Grondwet (dit garandeert de vrijheid van meningsuiting door het Congres te verbieden de pers of het recht van individuen om vrijuit te spreken, te beperken). Betrokkene kan dan ook weigeren “berichten” te onderschrijven waarmee ze het niet eens is. Als gevolg hiervan kan ze niet worden gestraft onder de antidiscriminatiewet van Colorado omdat zij weigert om websites voor homoparen te ontwerpen.
Deze uitspraak zou, aldus critici, andere eigenaren van vergelijkbare creatieve bedrijven in staat kunnen stellen om straf te ontlopen onder wetten in 29 staten die LGBTQ-rechten in openbare accommodaties in een of andere vorm beschermen. De overige 21 staten hebben geen wetten die LGBTQ-rechten expliciet beschermen in openbare accommodaties, hoewel sommige lokale gemeenten dat wel doen. Een rechter oordeelde dat het Eerste Amendement de Verenigde Staten ziet als een rijke en complexe plek, waar alle mensen vrij zijn om te denken en te spreken zoals ze willen, en dit niet zoals de Regering eist. Hij verwijs naar de zogeheten redelijke accommodatie: deze kunnen te ruim worden geïnterpreteerd
Smith, op religieuze gronden tegen het homohuwelijk, die een bedrijf runt dat websites ontwerpt, klaagde de staat in 2016 aan omdat ze zei dat ze klanten van bruiloften van het andere geslacht zou willen accepteren, maar verzoeken van paren van hetzelfde geslacht die dezelfde service willen, zou willen afwijzen.
Een rechter waarvan de mening afweek van de meerderheid die tot de beslissing heeft geleid (dissenting opinion) zei dat de uitspraak van de rechtbank gezien kon worden als een rem op de beweging voor vrijheid en gelijkheid voor gender en seksuele minderheden en had het over een aanfluiting van de wet. Men vergeleek de situatie van Smith met discriminatie waarbij restaurants zouden weigeren zwarte mensen binnen te bedienen, maar hen in staat zouden stellen om bestellingen op te halen bij een zijbalie, waardoor ze effectief als tweederangsburgers werden behandeld. De twee andere liberale rechters van het hof sloten zich beiden aan bij de “afwijkende mening” van hun collega. Zij merkten op dat jaren geleden het Hof de "algemene regel" erkende dat religieuze en filosofische bezwaren tegen het homohuwelijk ondernemers en andere actoren in de economie en in de samenleving niet toestaat om deze personen gelijke toegang tot goederen en diensten te ontzeggen. De wending is opmerkelijk: het Hof, voor het eerst in zijn geschiedenis, verleent een bedrijf dat openstaat voor het publiek een grondwettelijk recht om te weigeren mensen te bedienen. Nog intrigerender: “The Court also holds that the company has a right to post a notice that says, “no wedding websites will be sold if they will be used for gay marriages.”. Deze trend is verontrustend, immers in het hele land, merkt men een inperking van de rechten op vrijheid en gelijkheid voor gender- en seksuele minderheden. Pogingen tot inclusie worden beantwoord met “reactionary exclusion.” De Colorado Anti-Discrimination Act (CADA) is duidelijk: “… just as a business open to the public may not refuse to serve customers based on race, religion, or sexual orientation, so too the business may not hang a sign that says, ‘No Blacks, No Muslims, No Gays.’”. Het gaat dus om een inbreuk op een eenvoudig, maar krachtig sociaal contract: een bedrijf dat ervoor kiest om aan het publiek te verkopen, neemt de plicht op zich om het publiek te dienen zonder onrechtvaardige discriminatie.
De pleidooien in de zaak hebben de respectievelijke concurrerende rechten aan het licht gebracht: de advocaat van Smith zei dat de klacht van haar cliënt betrekking heeft op de boodschap die door haar werk wordt overgebracht en niet op de klanten. De advocaat-generaal van Colorado concludeerde dat door in het voordeel van Smith te beslissen, de rechtbank de deur zou openen voor discriminatie vanwege ras, religie of genderidentiteit.
De meningen van de Amerikanen over de zaak (vrijheid van mening en LGBT-rechten) waren verdeeld. Aanhangers van webdesigner Lorie Smith en tegenprotesters demonstreerden bij het gebouw van het Amerikaanse Hooggerechtshof in Washington.
Een meerderheid van de Amerikanen, volgens een nieuwe Pew Research Center-enquête (Freedom of speech and LGBT rights: Americans’ views of issues in Supreme Court case. www.pewresearch.org/short-reads/2023/06/14/) vindt dat bedrijfseigenaren moeten kunnen weigeren diensten te verlenen in situaties waarin het verstrekken van hen "ondersteuning kan suggereren voor overtuigingen over lesbische, homoseksuele, biseksuele of transgender (LGBT) kwesties" waartegen ze persoonlijke of religieuze bezwaren hebben.
Ook hier was door PEW in het verleden reeds onderzoek gedaan. Uit eerdere onderzoeken bleek het publiek eerder positief te staan t.o.v. legalisering van het homohuwelijk en brede steun voor een beleid gericht op het voorkomen van discriminatie van transgenders.
Deze enquête stelde de vraag of bedrijfseigenaren die bezwaar hebben tegen het leveren van diensten die overtuigingen over LGBT-kwesties kunnen suggereren - zoals een "ontwerper van trouwwebsites die bezwaren heeft tegen het homohuwelijk" - verplicht zouden moeten worden om deze diensten te verlenen of dit moesten kunnen weigeren.
Uit het onderzoek bleek nu echter dat 60% van de Amerikanen zegt dat bedrijfseigenaren geen diensten hoeven te verlenen als dit in strijd is met hun LGBT-overtuigingen. Ongeveer vier op de tien (38%) is dan weer van oordeel dat ondernemers verplicht zouden moeten worden om diensten te verlenen.
De resultaten werden bewerkt zodat de opvattingen per partij, per religie konden worden herkend.
Zogeheten “witte evangelische protestanten” bleken het meest waarschijnlijk voorstander te zijn van het recht van bedrijfseigenaren om diensten te kunnen weigeren die in strijd kunnen zijn met hun opvattingen over LGBT-kwesties.
Republikeinen en zg. Republikeinse onafhankelijken kiezen overweldigend de kant van ondernemers die bezwaar hebben tegen het verlenen van diensten in deze situaties (82% versus 17%). Met een kleinere marge (59% tot 40%) zeggen Democraten en zg. Democratische aanhangers dat ondernemers in deze gevallen diensten moeten verlenen.
De meningen verschillen echter Terwijl 83% van de blanke evangelische protestanten zegt dat bedrijfseigenaren diensten moeten kunnen weigeren, zegt slechts de helft van de “religieus niet-gelieerde” volwassenen hetzelfde.
Trends
Is er in de VS, meer steun dan tegenstand voor de Wall, dan zijn er, zoals gesteld, ook vele steunbetuigingen voor meer kerk-Staat integratie/penetratie, versta meer christendom in het openbaar leven.
Een onderzoek, (PEW, zie hiervoor), toonde brede steun voor het principe van scheiding van kerk en Staat, waarbij 69% van de Amerikanen zei dat de federale overheid nooit een officiële religie zou moeten erkennen en 54% zei dat men de scheiding van kerk en Staat desnoods zou moeten afdwingen. Op de vraag of steden en dorpen religieuze symbolen op het openbaar eigendom zouden mogen plaatsen waren de meningen verdeeld: 39% zei dat steden en dorpen dit zouden moeten mogen doen, 35% zei dat ze dat niet zouden moeten doen en 26% had geen mening of beantwoordde de vraag niet.
Sommige Amerikanen verlangen echter naar een meer uitgesproken religieus en expliciet christelijk land. 45% van de Amerikanen zegt dat de VS een “christelijke natie” zou moeten zijn: “But they hold differing opinions about what that phrase means, and two-thirds of U.S. adults say churches should keep out of politics.”. Zo zijn, drie op tien van oordeel dat het leraren op openbare scholen toegestaan zou moeten zijn om studenten te leiden in christelijke gebedsmomenten. Ongeveer een op de vijf (19 %) zegt dat de federale overheid moet stoppen met handhaven van de scheiding (kerk en Staat) en 18 % stelt dat de Amerikaanse Grondwet door God is geïnspireerd. 15% gaat zo ver om te zeggen dat men de VS tot “christennatie” zou moeten verklaren (Pew Research Center, October 2022, “45% of Americans Say U.S. Should Be a 'Christian Nation'. www.pewresearch.org/religion/2022/10/27/45-of-americans-say-u-s-should-be-a-christian-nation/). Veel Amerikanen die zeggen dat de VS een “christelijke natie” moeten zijn, willen echter niet dat de federale overheid het officieel verklaart. Van degenen die willen dat de VS een “christelijke natie” is, zegt meer dan de helft dat de Bijbel de Amerikaanse wetten moet beïnvloeden en voorrang moet hebben op de wil van het volk. Er is sprake van een trend tot christelijk nationalisme.
De onderzoekers merken op dat steeds meer religieuze en politieke leiders het label “christelijk-nationalistisch” omarmen en dat sommigen betwisten dat de stichters een scheiding van kerk en Staat wilden. Toch hebben veel Amerikanen – waaronder de leiders van veel christelijke kerken – zich verzet tegen “christelijk nationalisme” en het een "gevaar" voor het land genoemd.
Een duidelijke meerderheid van de Amerikanen is dus niet eens met deze standpunten. Voor 67 % van de Amerikaanse volwassenen is het bijvoorbeeld overduidelijk dat de Grondwet door mensen is geschreven en dat deze hun visie weerspiegelt (en dus niet noodzakelijkerwijs Gods visie).
Uit de enquête blijkt ook dat christenen veel meer dan Joodse of religieus niet-gelieerde Amerikanen hun steun uitspreken voor de integratie van kerk en Staat. Diepgelovige christenen zijn ook vaker van oordeel dat de Grondwet door God werd geïnspireerd. Tezelfdertijd is het zo dat onder blanke evangelische protestanten en diepgelovige christenen niet iedereen dit standpunt deelt.
Traditie
Hiermee wordt een lange traditie verdergezet. Een traditie die zijn oorsprong vindt in de tekst van het Virginia Statute for Religious Freedom uit 1786 (Thomas Jefferson, “An Act for Establishing Religious Freedom,” January 16, 1786, Manuscript, Records of the General Assembly, Enrolled Bills, Record Group 78, Library of Virginia, Richmond, Virginia) waarbij o.a. gewaarborgd werd dat niemand gedwongen mocht worden om een religieuze eredienst, plaats of ceremonie te bezoeken of te steunen en bepaald werd dat alle mensen vrij zijn om hun godsdienst te belijden en hun mening over godsdienstzaken te geven.
And though we well know that this Assembly elected by the people for the ordinary purposes of Legislation only, have no power to restrain the acts of succeeding Assemblies constituted with powers equal to our own, and that therefore to declare this act irrevocable would be of no effect in law; yet we are free to declare, and do declare that the rights hereby asserted, are of the natural rights of mankind, and that if any act shall be hereafter passed to repeal the present or to narrow its operation, such act will be an infringement of natural right. (Act for Establishing Religious Freedom, [31 October] 1785)
De Virginia Statute for Religious Freedom had een belangrijke invloed op het zogeheten Eerste Amendement op de Amerikaanse Grondwet, in 1791 aangenomen. De wet die nu gewoonlijk het Virginia-statuut voor religieuze vrijheid wordt genoemd, begon eenvoudigweg als wetsvoorstel nr. 82, een wetsvoorstel voor het vestigen van religieuze vrijheid.
Bill No. 82 werd door het wetgevingsproces geleid door James Madison. Het wetsvoorstel werd sterk gesteund door religieuze dissidenten (voornamelijk presbyterianen en baptisten) die geleden hadden onder de dominante kerk in het koloniale Virginia en die religieuze vrijheid en een scheiding van kerk en Staat wensten. Jefferson vroeg dat het statuut een van de drie dingen zou zijn (met de Onafhankelijkheidsverklaring en de oprichting van de Universiteit van Virginia) die vermeld zouden worden op een gedenkteken dat na zijn dood werd opgericht.
Delicate evenwichten
Geen enkele godsdienst werd boven de andere geplaatst, het recht om elk geloof te praktiseren of om geen geloof te hebben behoren nu tot de fundamentele vrijheid voor alle Amerikanen. Dit is wat Jefferson bedoelde toen hij sprak over een "scheidingsmuur" tussen kerk en Staat.
Politiek gezien geloofde Jefferson dat de nieuwe natie deze religieuze vrijheid en scheiding van kerk en Staat nodig had. Hij zag godsdienstvrijheid als essentieel voor een goed functionerende republiek: zonder godsdienstvrijheid en een strikte scheiding van kerk en Staat dreigden “koningen, edelen en priesters” opnieuw een gevaarlijke aristocratie te creëren.
Het Eerste Amendement handelt over religie, meningsuiting, recht op vergadering en het recht om een verzoekschrift in te dienen. Het verbiedt het Congres om zowel de ene religie boven de andere te promoten alsook de religieuze beleving van een individu te beperken. Het garandeert ook het recht van burgers om vreedzaam samen te komen en een verzoekschrift in te dienen bij hun regering.
Rechtbanken hebben dit principe herhaaldelijk bevestigd. Zo oordeelde in 2014 het Hooggerechtshof in “Town of Greece v. Galloway” dat het een elementair First Amendment-principe is dat de Overheid haar burgers niet mag dwingen om een religie of de uitoefening ervan te ondersteunen of hieraan deel te nemen."
In de recentere “Trinity Lutheran-zaak” oordeelde het Hof dan weer dat het weigeren van een steun die andere wel kunnen krijgen, uitsluitend op grond van een religieuze identiteit, onaanvaardbaar was.
In deze zaak uit 2017, oordeelde het Hooggerechtshof dat een subsidie voor speelplaatsen weigeren, terwijl dergelijke tussenkomsten wel werden verstrekte aan andere scholen, de vrijheid van godsdienst schond die wordt gegarandeerd door de Free Exercise Clause van het Eerste Amendement van de Grondwet van de Verenigde Staten.
Te volgen.