Wat we kunnen leren van vaccinweigeraars Dieter De Cleene
Het verzet tegen vaccins baart artsen zorgen. Discussies met zogenoemde ‘antivaxxers’ lijken vaak hopeloos. Hoe overtuig je achterdochtige ouders ?
In september 2015 kruist Donald Trump de degens met een andere Republikeinse presidentskandidaat, kinderneurochirurg Ben Carson. Wanneer deze laatste stelt dat meerdere studies hebben aangetoond dat er geen verband is tussen vaccins en autisme en dat hij denkt dat een ‘verstandig man als Mr. Trump’ op basis van die feiten een juiste beslissing zal nemen, vraagt Trump het woord. Volgens hem is ‘autisme een epidemie geworden. Het loopt totaal uit de hand. Je neemt een prachtige baby, en je pompt … ik bedoel: het lijkt alsof het bedoeld is voor een paard, niet voor een baby. Ik zie het ook bij mensen die voor mij werken. Onlangs nog. Een kind, 2,5 jaar oud, een mooi kind, ging om een vaccin, keerde terug, kreeg een week later verschrikkelijke koorts, werd erg, erg ziek, en is nu autistisch’. Neurowetenschapper Tali Sharot haalt die discussie aan in haar boek ‘The Influential Mind’, en herinnert zich hoe het beeld van de enorme spuit en het zieke kind haar bang maakten. Ook al kende ze het wetenschappelijk onderzoek en wist ze maar al te goed dat die spuit in werkelijkheid heus niet zo groot is. ’Omdat Carson zich op mijn hersenen richtte, en Trump op de rest van mijn lijf’, kon Carson met zijn studies niet op tegen het horrorbeeld dat Trump had geschetst.
Als feiten en cijfers al zo weinig indruk maken op een overtuigde neurowetenschapper als Sharot, dan is hun impact op vaccinweigeraars vast nog beperkter. Brecht Decoene, moraalfilosoof en auteur van ‘achterdocht tussen feit en fictie. Kritisch omgaan met complottheorieën.’, gaat regelmatig de discussie aan met al wie in complotten en pseudowetenschap gelooft. Door de tegenstanders van vaccinatie wordt hij regelmatig om de oren geslagen met argumenten zoals: ‘Mijn kinderen hebben mazelen gehad en zijn niet gestorven’, ‘de dochter van een vriendin raakte gehandicapt na vaccinaties’ en ‘vaccins zitten vol vergif’. Wanneer Decoene wijst op het dodental van ziektes zoals mazelen, de beperkte bewijskracht van anekdotes en studies die de veiligheid van vaccins aantonen, beperkt de reactie zich tot ‘elk zijn mening’. Volgens Decoene lijkt de beste aanpak om met correcte informatie, veel geduld en respect kleine barstjes in de ‘firewall’ proberen aan te brengen.
Onderzoeker van de KU Leuven analyseerden pro- en antivaccinatie-boodschappen op het internet en stelden vast dat tegenstanders vaak inspelen op emotie en de angsten van ouders in het bijzonder, terwijl voorstanders zich focussen op feiten en cijfers. Daarom stellen ze voor om af een toe ook de andere strategie te gebruiken. Als voorbeeld nemen ze het verhaal van een jongetje dat in zijn geboortejaar overleed aan de gevolgen van de mazelen. Hij raakte besmet door een buurjongetje met ouders die tegen vaccinatie waren gekant. Een Italiaans leukemiepatiëntje van zes jaar overleed aan long- en hersencomplicaties van een mazelenbesmetting. Beide verhalen illustreren het belang van groepsimmuniteit die men verkrijgt indien voldoende mensen zijn gevaccineerd (voor mazelen 95%). Dergelijke verhalen overtuigen ouders vaak meer dan studies, cijfers en grafieken. Het kan dus helpen om anders te communiceren.
Volgens vaccinatie-expert Pierre Van Damme (U.A.) mogen we de twijfelaars niet over één kam scheren en best een communicatiestrategie op maat kiezen. Het gaat om een erg heterogene groep met hoogopgeleiden die alles in vraag stellen en laagopgeleiden die makkelijker geloof hechten aan allerlei onheilsberichten. De groep die radicaal tegen vaccinatie is gekant is klein, mar erg mondig en vrijwel niet te overtuigen. Nagenoeg alle twijfelaars delen een bezorgdheid om de gezondheid van hun kinderen en staan nog open voor dialoog. Die bezorgde ouders zijn vaak zeer goed op de hoogte van alle mogelijke nadelen van vaccins, maar weten nauwelijks iets over de desastreuze gevolgen van infectieziekten en hen daarop wijzen kan dan een goede start zijn. ‘Vaccins zijn een slachtoffer van hun eigen succes’. Die ouders denken dikwijls dat het om vrij onschuldige kinderziektes gaat, maar niets is minder waar. Eén op 200 patiënten met polio houdt daar een vorm van verlamming aan over, bof kan tot hersenvliesontsteking en eenzijdige doofheid leiden en je kan overlijden aan kinkhoest en meningokokkeninfectie. Eén op de 1000 mazelenpatiënten ontwikkelt een hersen- of hersenvliesontsteking met mogelijk blijvende schade en 1 op de 2500 patiënten sterft aan die ziekte.
De Wereldgezondheidsorganisatie rekende ‘twijfels over vaccinatie’ tot de tien grootste bedreigingen voor de volksgezondheid. In Vlaanderen blijft de vaccinatiegraad vooralsnog hoog, maar er is toch nog ruimte voor verbetering. Voor het MBR-vaccin (mazelen-bof-rode hond) is een vaccinatiegraad nodig van 95% en die halen we nog niet bij adolescenten. Uit enquêtes blijkt dat 20 tot 25% van de ouders geloven dat vaccins niet meer nodig zijn voor ziektes die niet meer voorkomen, terwijl dat juist aan vaccinaties te danken is. Tenslotte stelt Van Damme dat proactief communiceren over het nut en de veiligheid van vaccins deel moet uitmaken van de artsenopleiding, terwijl juist blijkt dat 30% van de Europese artsen afstudeert zonder informatie over vaccins en vaccinatieprogramma’s te hebben gekregen. We mogen dus absoluut niet op onze lauweren rusten. In een kadertekst vinden we nog verklaringen en weerleggingen bij ‘vier zorgen over vaccins’ : ‘vaccins veroorzaken autisme’ – ‘vaccins hebben vreselijke bijwerkingen’-‘Er zitten giftige stoffen in vaccins’ en ‘vaccins belasten het jonge immuunsysteem’.
Bron: EOS mei 2020 – ‘Wat we kunnen leren van vaccinweigeraars’ door Dieter De Cleene p. 60-62.